Dit is de eerste van een reeks blogs over uiergezondheid. Deze blog dient als inleiding, in latere blogs behandelen we praktische informatie en oplossingen die u als dierenarts kan meegeven aan uw melkveehouders. Ter inleiding vijf belangrijke punten om rekening mee te houden.
1. Om mastitis te genezen hebben we een klein wonder nodig – en wat extra hulp
Mastitis is een ontstekingsreactie van het uierweefsel en wordt bijna altijd veroorzaakt door een bacteriële infectie. Het uierweefsel zwelt op als gevolg van verwijde bloedvaten, waardoor grote aantallen witte bloedcellen het gebied kunnen infiltreren. De bacteriën geven giftige stoffen af die weefsel en melkkanalen in de klier beschadigen, wat leidt tot een lagere melkopbrengst en -kwaliteit. Dit alles is zeer pijnlijk voor de koe.
De uier is een sponsachtig weefsel, opgebouwd uit grote ‘bomen’ van kanalen die uitmonden in zakjes, de alveoli genaamd. De wand van de alveoli bestaan uit epitheelcellen die de melk produceren. Uierweefsel kan men vergelijken met een tros druiven. De druiven zijn de alveoli, de wanden van de druiven zijn de epitheelcellen en de steeltjes zijn de kanalen.
Bij mastitis is een deel van de uier gezwollen als gevolg van een immuunreactie. Door de zwelling klappen veel melkkanalen dicht, waardoor melk en ontstekingsvocht (exsudaat) in de uier blijven zitten.
Een uier met mastitis vertoont sponsachtig gezwollen weefsel vol bacteriën en exsudaat.
De bacteriën die mastitis veroorzaken bevinden zich meestal in de alveoli en zijn daar afgeschermd tegen aanvallen van witte bloedcellen die nodig zijn om de infectie te bestrijden en de klinische mastitis te stoppen.
Voor herstel en genezing is het essentieel om het aangetaste uierweefsel uit te melken. Dit spoelt bacteriën, witte bloedcellen en vuil zoals mastitisklonters weg. Het stimuleert de bloedstroom van en naar het mastitisgebied, waardoor een verse voorraad zuurstof, witte bloedcellen en voedingsstoffen wordt aangevoerd en afvalproducten worden afgevoerd.
Antibiotica ondersteunen de witte bloedcellen bij het afvoeren van mastitis bacteriën. Maar antibiotica zijn alleen doeltreffend als ze de plaats van actie bereiken – en als de bacteriën gevoelig zijn voor dat specifieke antibioticum.
Ontstekingsremmers (NSAID’s) verminderen zwelling en pijn en ondersteunen zo het herstelproces. Het immuunsysteem reageert vaak te sterk, wat kan leiden tot weefselschade, NSAID’s verminderen dat risico. Zij ondersteunen het herstel van zowel het uierweefsel als de koe.
Deze pijlers zijn belangrijk bij het opstellen van een behandelingsprotocol bij mastitis.
Nadat de bacteriën met succes verwijderd zijn, kan het enkele dagen duren voordat de zwelling verdwenen is en de melk weer normaal is.
Eens een uier klinische mastitis heeft gehad, bestaat er een hoger risico op hervallen. Dit kan het gevolg zijn van littekenweefsel of bacteriën die in de uier achterblijven. Of simpelweg omdat deze specifieke uier of koe gewoon kwetsbaarder is voor mastitis.
2. Mastitis bacteriën komen de uier binnen via het speenkanaal
De uier van de koe bestaat uit vier onafhankelijke klieren (kwartieren) zonder onderlinge verbinding: melk en bacteriën kunnen niet van het ene kwartier naar het andere gaan.
Elk kwartier is samengesteld uit sponsachtig weefsel, dat bestaat uit grote ‘bomen’ van kanalen die uitmonden in zakjes of alveoli, gevormd door epitheelcellen die melk produceren.
De melk wordt geproduceerd in de alveoli, die via de melkkanalen uitmonden in de uiercysterne. Vervolgens vloeit de melk van de uier- naar de tepelcysternen die uitmonden in de speen. De melk wordt geproduceerd in de alveoli, die via de melkkanalen uitmonden in de uiercysternen. Tussen de melkbeurten door wordt de melk opgeslagen in de alveoli, een klein deel van de melk blijft achter in de uier- en tepelcysterne. Dit wordt ‘voormelk’ genoemd.
De enige manier waarop bacteriën de uier kunnen binnendringen is via het speenkanaal. Tussen de melkbeurten door zorgt het speenkanaal ervoor dat de melk binnen blijft en bacteriën buiten blijven. Tijdens het melken stroomt er een grote hoeveelheid melk per seconde door.
De opening en sluiting van het speenkanaal wordt geregeld door gespierde en elastische vezels die als sluitspier functioneren. De oppervlaktecellen van het speenkanaal produceren keratine dat ook antibacteriële eigenschappen heeft. Na het melken heeft het kanaal wat tijd nodig om goed te sluiten en speendippen helpt om uierinfecties te verminderen.
Een onjuiste werking van de melkmachine kan leiden tot een ernstige negatieve druk op het uiteinde van de speen, tot eeltvorming en het verlies van elasticiteit van de weefsels in de speentop. Beschadigde speentoppen lopen een hoger risico op uierinfecties, zowel bij melkkoeien als bij droogstaande koeien.
Hoe controleert u speentoppen en wat kunnen eventuele letsels betekenen?
De kleine rode sterren (op bovenstaande figuur) zijn gladde spiercellen. Oxytocine doet deze cellen samentrekken, waardoor de melk uit de alveoli naar de uier en de speen wordt geperst. Dit is de toeschietreflex. Stimulatie van de speen en de speentop zorgt ervoor dat oxytocine vrijkomt in de bloedsomloop. Onrust of stress belemmert dit proces, wat het belang van geruisloze, stille melkmachines benadrukt net zoals het belangrijk is dat koeien vóór, tijdens en na het melken rustig zijn.
Het speenkanaal en de sluitspier zijn ontworpen om bacteriën buiten te houden en dat doen ze meestal ook. Maar als het speenkanaal niet wordt afgesloten kunnen bacteriën de uier binnendringen, bijvoorbeeld: tijdens en na het melken en aan het begin en het einde van de droogstand.
De meeste van deze bacteriën worden tijdens het melken weer uitgespoeld of worden onschadelijk gemaakt door de immuuncellen in de uier. Maar als de immuunrespons te zwak is of als de bacteriën te sterk of te talrijk zijn, ontstaan er ontstekingen.
Bij klinische mastitis kunnen de melkkanalen verstopt raken door vlokken of klonters melk en door zwelling van het uierweefsel. Een bacterie die zich in het bovenste deel van de uier nestelt is vaak moeilijk te bereiken! Een oxytocine-injectie kan helpen, net als een NSAID. Daarom maken deze stoffen deel uit van de meeste standaardbehandelingen van klinische mastitis.
3. Ken uw vijand: Het identificeren van de ziekteverwekker maakt een gerichte behandeling en preventie mogelijk
In vrijwel alle gevallen van klinische en subklinische mastitis wordt mastitis veroorzaakt door bacteriën die via het speenkanaal in de speen terecht zijn gekomen.
De mastitis veroorzakende bacteriën kunnen in twee groepen worden ingedeeld: koegebonden en omgevingsgebonden bacteriën. Op basis van deze indeling kan men beslissen welke maatregelen ingezet kunnen worden om infecties te verminderen en te voorkomen.
De koegebonden (besmettelijke) bacteriën leven op de huid van de koe en soms in de uier zelf. Ze verspreiden zich van de uier van de ene koe naar de uier van een andere koe. Dit gebeurt voornamelijk tijdens het melken. Een goede melkhygiëne en optimale melkroutine zijn dus essentieel voor de preventie.
Bij koegebonden infecties worden de infecties door de melk overgedragen. Ook vliegen kunnen deze bacteriën overdragen en ze naar de ingang van het speenkanaal brengen.
De omgevingsbacteriën bevinden zich in het leefmilieu van de koe. In de meeste gevallen worden koeien besmet door de bodembedekking van hun ligplaatsen en door het vuil op de vloeren en looppaden.
Een besmet dipmiddel, intramammaire injecties, water dat werd gebruikt voor het wassen van de uier vóór het melken, waterplassen en modder kunnen soms besmettingsbronnen zijn. Vliegen kunnen ook omgevingsbacteriën naar de speenopening brengen.
Omgevingsbacteriën:
Voorbeelden: Streptococcus uberis, Streptococcus dysgalactiae, coagulase-negatieve stafylococci, coliformen (E. coli, Klebsiella)
Besmettelijke bacteriën:
Voorbeelden: Streptococcus agalactiae, Staphylococcus aureus, Mycoplasma
De analyse van een melkmonster van de aangetaste kwartieren laat identificatie van de bacteriën toe. De interpretatie van de resultaten maakt gerichte behandelings- en preventiemaatregelen mogelijk.
Melkmonsters: De sleutel tot mastitis-controle
Correcte afname van een melkmonster – een visuele gids voor veehouders
Het celgetal is een belangrijke indicator voor de uiergezondheid. Het Somatisch Celgetal of SCC staat voor het aantal cellen per ml melk. Tot deze cellen in de melk behoren epitheelcellen afkomstig van de alveoli, evenals witte bloedcellen die deel uitmaken van het immuunsysteem. Bij een gezonde uier ligt het celgetal ruim onder de 100.000 cellen/ml, waarschijnlijk rond de 50.000 cellen/ml of minder.
Zodra een uier besmet raakt, reageert het immuunsysteem van de koe door witte bloedcellen naar de uier en naar de melk te sturen, waardoor het celgetal omhoog gaat. Bij milde infecties zal het celgetal slechts één of enkele honderdduizend cellen per ml stijgen. In ernstige gevallen kan het celgetal oplopen tot 1 miljoen of meer.
Een kleine stijging van het celgetal wijst op een actieve immuunreactie veroorzaakt door bacteriën die de uier zijn binnengedrongen. Deze stijging van het celgetal gaat gepaard met een daling van de melkproductie. Hoe lager het celgetal, hoe hoger de melkproductie.
Hoe hoger het SCC in de tankmelk, hoe hoger de besmettingsgraad in de veestapel. Het verlies aan melkopbrengst als gevolg van ontsteking en weefselschade is recht evenredig met het SCC voor individuele koeien.
Eén van de manieren om een hoog celgetal op te sporen is de Californische Mastitis Test of CMT op melkmonsters.
Subklinische mastitis: De onzichtbare vijand
Subklinische mastitis vertoont per definitie geen zichtbare tekenen van lokale ontsteking of systemische betrokkenheid. Koeien met subklinische mastitis worden geïdentificeerd aan de hand van het celgetal.
De drempel varieert tussen pariteiten en tussen landen en systemen. Koeien worden over het algemeen geïdentificeerd als koeien met een intramammarie infectie (IMI) bij een celgetal voor volle melk van meer dan:
– 100-150.000 cellen/ml in de eerste lactatie (pariteit 1)
– 150-250.000 cellen/ml in de tweede en latere lactatie (pariteit 2+)
Eenmaal vastgesteld kan subklinische mastitis chronisch worden en gedurende de volledige lactatie of zelfs gedurende het verdere leven van de koe voortduren, afhankelijk van de ziekteverwekker.
Alle melkveestapels hebben koeien met subklinische mastitis, hoewel de prevalentie van besmette koeien varieert van 5% – 75% en aangetaste kwartieren van 2% – 40%. Vaak is het celgetal in de melktank gedeeld door 10.000 gelijk aan het geschatte percentage koeien in de veestapel met subklinische mastitis.
Regelmatige controle van het celgetal in de tankmelk en het celgetal van individuele koeien is noodzakelijk om subklinische mastitis te bestrijden.
Raadpleeg: Het opstellen van een effectief behandelingsplan voor mastitis
4. Mastitis is een dure ziekte!
De totale kosten per geval van klinische mastitis in de eerste 30 dagen worden geschat op ongeveer € 400. De kosten van klinische mastitis zijn een optelsom van de volgende uitgaven:
- De diagnose van mastitis vereist staalname voor bacteriologisch onderzoek en antibiogram bepaling om de ziekteverwekker te identificeren en de juiste behandeling in te stellen.
- De behandeling kan bestaan uit antibiotica voor intramammair gebruik en andere medicijnen zoals: niet-steroïde ontstekingsremmers, injecteerbare antibiotica, oxytocine en ondersteunende therapie, zoals: een orale of IV-elektrolytenoplossing.
- Weggegooide melk. De kosten van weggegooide melk zijn gemakkelijk te berekenen: tel de behandelingstijd op bij de wachtperiode en vermenigvuldig dit met de gemiddelde opbrengst van de koe.
- Kosten van de dierenarts: raadpleging voor advies over de juiste behandeling. Voor koeien met ernstige mastitis is veel meer medische hulp nodig dan voor koeien met milde mastitis.
- Werk. Mastitis kost tijd om te behandelen en vertraagt het melken. Een koe met mastitis wordt apart gemolken of ondergebracht in een ziekengroep. De zorg voor de koe omvat: de behandeling, het invullen van de behandelingsdossiers, het weggooien van melk en het controleren of de melk vrij is van residuen. In ernstige gevallen moeten de dieren regelmatig worden verzorgd en uitgemolken worden. Dit is zeer arbeidsintensief.
- Sterfgevallen. In ernstige gevallen, zoals toxische E. coli mastitis, kan de koe sterven. De totale kosten van een sterfgeval zijn veel hoger dan de waarde van het dier dat is gestorven. Het omvat: alle behandelingen, de tijd besteed aan het verzorgen van het dier, de kosten voor het afvoeren, het verlies van genetisch potentieel en het totale productieverlies.
- Productieverlies door beschadigd uierweefsel wordt vaak onderschat en als indirecte kosten beschouwd. Klinische mastitis veroorzaakt ernstige schade aan het epitheelweefsel, waardoor de opbrengst voor de rest van de lactatie afneemt. Na een geval van mastitis keert de melkproductie nooit meer terug naar het vroegere niveau. Deze kosten worden vaak onderschat en vertegenwoordigen ongeveer 28% van de totale kosten van mastitis.
- Het voorbarig ruimen als gevolg van chronische mastitis is ook een indirecte kostenpost. Het wordt berekend als het verschil tussen de verkoop- en vervangingswaarde en daarbij komt nog het verschil in opbrengst van het vervangende dier. Dit vertegenwoordigt naar schatting 41% van de totale kosten van mastitis.
Subklinische mastitis is ook duur! Ook al wordt de gezondheid van de koe niet aangetast, het heeft wel gevolgen voor de kwantiteit en de kwaliteit van de melk. De kosten van subklinische mastitis omvatten:
- Lagere melkproductie. Er is verminderde melkproductie omdat subklinische mastitis het uierweefsel beschadigt. Voor elke 100.000 cellen boven een SCC van 200.000 cellen/ml is er een geschat productieverlies van 2.5%. Zo kan de opbrengst van koeien met chronische Staphylococcus aureus infectie met 15% tot 20% dalen.
- Lagere melkprijs. Veestapels die melk met een hoog SCC leveren, worden vaak beboet. De grootste kost van subklinische mastitis is winstverlies als gevolg van de lagere melkprijs.
- Meer behandelingen. Gevallen van subklinische mastitis kunnen klinisch worden en behandeling vereisen. Bij een hoog celgetal kan individuele droogstand onvoldoende zijn en kan ervoor gekozen worden om de hele kudde droog te zetten.
- Testen. Bij veestapels met een hoog SCC zijn regelmatige individuele testen van het celgetal, kweek- en gevoeligheidstesten nodig. Deze veehouders zullen ook dierenartsen moeten raadplegen om het celgetal te verminderen.
- Meer ruimen. Chronisch zieke koeien met een hoog celgetal moeten mogelijk worden vervangen.
Melkmonsters: De sleutel tot mastitis controle